Artikel 1F Vluchtelingenverdrag in het Nederlands vreemdelingenbeleid
Parlementaire informatie 2 3 4
In dit advies gaat de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) in op het beleid en de praktische toepassing van artikel 1F van het VN-vluchtelingenverdrag uit 1951 in het Nederlandse vreemdelingenbeleid. In artikel 1F zijn de gronden opgenomen die
leiden tot uitsluiting van een vreemdeling van de vluchtelingenstatus en daarmee van de uit het verdrag voortvloeiende bescherming als een ernstig vermoeden bestaat dat de vreemdeling zeer ernstige misdrijven heeft gepleegd. Dit advies bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt vooral ingegaan op de algemene aspecten van de toepassing van artikel 1F en het spanningsveld dat dit kan opleveren tussen artikel 1F en de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Ook wordt ingegaan op de concrete omvang van het 1F-probleem waarmee Nederland zich geconfronteerd ziet, evenals op de mogelijke internationale samenwerking die bij zou kunnen dragen aan de oplossing ervan. Uit de gegevens blijkt onder meer dat bijna de helft van de circa 700 vreemdelingen aan wie artikel 1F is tegengeworpen – hierna: de 1F-ers – van Afghaanse herkomst is. De problematiek van deze groep, waarvan het merendeel is ingestroomd vóór 1 april 2001, wordt in het tweede deel van dit advies (hoofdstuk 5) nader beschouwd en van enkele aanbevelingen voorzien. In de aanbevelingen wordt ook ingegaan op één van de meer gevoelige aspecten van de Nederlandse 1F-problematiek, te weten de kwetsbare (rechts)positie van de circa 800 kinderen en partners van de niet rechtmatig in Nederland verblijvende 1F-ers.
Comments are closed.